JOURNAL

Sporen uit de oorlog in de Markthal

mei 5, 2020

Sporen uit de oorlog in de Markthal

Voor wie goed kijkt, zijn er in historische gebouwen vaak sporen uit het verleden te vinden die niemand had verwacht.  BOEi zorgt er voor ook die verhalen niet zomaar verdwijnen en gaat op onderzoek.

Dit voorjaar ging Jobbe Wijnen voor BOEi op pad in de Centrale Markthal. Tijdens een dag-lang ‘UrbEx’ archeologisch onderzoek deed hij een bijzondere vondst uit de oorlog.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog misbruikte de Duitse bezetter de stadsmarkten en de Centrale Markt om greep te krijgen op Joodse ondernemers in Amsterdam. Een deel van de Centrale Markt werd de ‘Joodse Markt’ en Joodse bezoekers kregen een rode letter ‘J’ op hun marktpas. De toenmalige (joodse) directeur Van der Laan werd in 1941 ontslagen en zou in 1944 sterven in een concentratiekamp. Hoewel de markt in de greep was van de bezetter, was zij ook een haard van verzet. Via de Centrale Markt werd voorkomen dat Joodse mensen op transport werden gezet. Via valse documenten kon zogenaamd worden ‘aangetoond’ dat zij onmisbaar waren voor de voedselvoorziening van Amsterdam.

In de kelders van de markthal zaten vele Joodse burgers in onderduik tot na de bevrijding. Ondanks dat in 1943 een eenheid Duitse militairen op een van de pieren werd gelegerd, heeft het Duits gezag deze onderduikers nooit ontdekt. Na de oorlog werd voor deze geschiedenis een monument onthuld in bijzijn van Sam de Hond (1914-2002), een van de Joodse marktkooplieden die de oorlog overleefde en een belangrijke rol heeft gespeeld in het verzet. De bescheiden Sam De Hond weigerde overigens het monument te onthullen.

De zoon van Sam – Maurice – tekende de verhalen van zijn vader op in een boekje. Daarin staan de verhalen zoals Sam de Hond ze na de oorlog ook zelf vertelde: “Na de oorlog werd er een receptie in Marcanti georganiseerd omdat de heer van Duinhoven 25 jaar in dienst van het Marktwezen was. Wij waren met de familie [de Hond] goed bevriend en zo kreeg ik een speciale uitnodiging. Ik ging die middag naar mijn kapper, dhr. Boomers in de Wagenstraat, en een persoon die naast mij zat vroeg aan mij: ‘bent u niet meneer de Hond’? Ik antwoordde: ‘ja’. ‘Kent u mij nog’? vroeg die man. ‘Nee’, antwoorde ik. Toen pakte de man zijn portefeuille en liet mij zo’n kaartje zien van het marktwezen! Toen ging er bij mij een lichtje branden. De man zei: ‘Dat heb ik door u en daarna ben ik vrijgelaten en ondergedoken.” Ik feliciteerde hem maar vroeg waarom hij het pas zoveel jaren na de oorlog liet zien en niet eerder. Hij kon me niet vinden, en wist niet waar ik was, zei hij. Ik ging daar niet op in maar zei: ‘nu, dat kunt u dan direct goedmaken, want vanavond moet ik naar een receptie van de man die deze kaarten verzorgde. En als hij dat niet had gedaan, waar zou u nu zijn geweest? U gaat met mij mee en ik verlang als antwoord alleen ja en niet anders.’ En zo kwam ik op de receptie met deze persoon en voerde het woord waarbij ik deze persoon ten tonele voerde voor een volle zaal. Het was een geweldig succes.”