juni 5, 2019
HYGIËNISTEN
De markt aan de Marnixstraat was onoverzichtelijk en de hygiëne was niet te controleren. De markt begon voor steeds meer overlast te zorgen en er werd voorgesteld om een nieuw centraal marktterrein te realiseren. De groep mensen die zich vanaf halverwege de 19e eeuw misstanden aan de kaak stelde en inzette voor de verbetering van hygiëne worden de hygiënisten genoemd.
De 18e en 19e eeuw worden gekenmerkt door de snelle ontwikkeling naar een moderne samenleving met allerlei technologische vernieuwingen die de gezondheid van de bevolking bevorderde. De ontwikkelingen en verbeteringen waren echter lang niet altijd en zeker niet meteen voor iedereen beschikbaar. Ze waren weggelegd voor de rijken en waren na enige tijd ook voor de middenstand beschikbaar. Zo gingen in de gegoede wijken de bewoners naar een toilet, maar in de volkswijken moesten mensen het nog altijd doen met een emmer, po of secreet op straat.
De slechte leefomstandigheden van de armen in de negentiende eeuw werden door velen gezien als een gegeven. Lang was de heersende opvatting dat de armen door hun eigen schuld in zulke benarde omstandigheden terecht zijn gekomen en dat zij daarom ook geen hulp verdienen. Het algemene opinie was dat God de mens in een bepaalde positie op aarde gebracht heeft en het is niet aan hen om hier kritiek op te leveren of om hier iets aan te doen: ‘ieder zijn lot, het komt van god’. Toch zijn er ook aan het begin van de negentiende eeuw al mensen die hier anders over denken. Vanuit de kerk komen veel initiatieven voor liefdadigheid en particulieren organisaties helpen arme inwoners van de stad. Welgestelden bieden hulp uit liefdadigheid, mededogen of naastenliefde.
Hygiënisten
Halverwege de negentiende eeuw beginnen plaatselijke medische gezelschappen te discussiëren over de slechte organisatie van de gezondheidszorg. De cholera epidemieën in deze periode toonde de gebreken van de gezondheidszorg en het onvermogen van de geneeskunde en zorgde voor veel onrust. Het vuil op de straten in de arme wijken lijkt een van de oorzaken van de ziektes en dus is het ineens in ieders belang om dit op te schonen. De discussie bereidt zich in de loop van de eeuw uit tot een openbaar en nationaal gezondheidsdebat. Hygiënisten willen een verbetering van de geneeskunde, het maatschappelijke aanzien van de geneeskunde en van de openbare hygiëne. Deze groep groeit en wordt steeds diverser: staatshuishoudkundigen, architecten en ingenieurs sluiten zich aan. Ze doen veel onderzoek naar besmettelijke ziekten als cholera, tyfus en de pokken en werpen een kritische blik op de leefomstandigheden en de kwaliteit van het voedsel van het volk.
Door hun nauwkeurige statistische onderzoek wordt duidelijk welke woonomstandigheden gezond of juist ongezond zijn. Er blijkt duidelijk dat in de volksbuurten waar nog weinig moderne hygiënische technieken zijn (als een waterleiding of riolering; het zijn plaatsen waar de ‘beschaving’ nog niet is doorgedrongen) de sterftecijfers exponentieel hoger zijn. Arme burgers worden ziek en sterven regelmatig door factoren waar zij zelf weinig tot niets aan kunnen doen.
Hygiënisten zien armoede, volksziekten en epidemieën als een maatschappelijk probleem dat door de verbetering van de openbare hygiëne opgelost kan worden. Volgens hen komt onhygiënisch gedrag juist voort uit de onhygiënische leefomstandigheden (als mensen in een gezellig en schoon huis wonen gaan ze zich vanzelf beter gedragen). Daarom roepen de hygiënisten steeds harder om hulp van de lokale en provinciale overheid. Ze vinden het de taak van de regering om de openbare hygiëne te verbeteren en op andere wijze hulp te bieden of handhavend op te treden.
Voorlichting
Voor het realiseren van hun hebben de hygiënisten een bevolking nodig die hun opvattingen deelt en dat begint bij goed informeren. Het geletterde deel van de bevolking krijgt daarom informatie via de krant en in leeszalen. Het ongeletterde deel wordt opgevoed door middel van volksvoorlezingen bij arbeidersverenigingen en andere georganiseerde gezelschappen, door lessen op school en advies van artsen en verpleegsters. Zo worden de opvattingen steeds door meer mensen gedeeld. Men ziet in dat het belangrijk dat de hele samenleving frisse lucht, goed eten en drinken, een schoon lichaam en schone omgeving, goede kleding en voldoende rust heeft. En dat degene die het niet hebben hierbij geholpen moeten worden.
Vanuit de overheid volgde verschillende acties:
Riolering
Als in de loop van de negentiende eeuw de het inwoneraantal van de steden groeit besluit de gemeente om de emmers op te laten halen. Zo wordt de stank (vroeger dachten mensen dat stank ziektes kon veroorzaken) verminderd en verspreidde ziektes zich minder snel. De strontkar, beerwagen of boldootkar kwam langs om de emmers op te halen.
De aanleg van het eerste rioolstelsel gebeurde in 1906 in Amsterdam. Er waren verschillende type stelsels en hoe goed de riolering werkte kon per gemeente verschillen. De aanleg van het stelsel was prijzig en koste veel tijd. Voor de gemeente was het lang niet altijd rendabel om het stelsel ook in de steegjes en hofjes van de volkswijken te plaatsen. Dit waren vaak de laatste plaatsen waar het riool gelegd werd. Pas in de jaren 40 zijn de meeste woningen aangesloten op het rioolstelsel. Vanaf dit moment kon er in de meeste woningen gebruik gemaakt worden van een toilet (die vaak in de keuken stond) dat kon doorspoelen.
Schoon Drinkwater
Schoon drinkwater via een waterleiding was ook voor het eerst verkrijgbaar in Amsterdam, in 1853, ruim 50 jaar voor het eerste rioolstelsel. Ook dit duurde nog decennia voordat het ook voor volksbuurtbewoners beschikbaar was. In 1949 had 75% van de bevolking beschikking over leidingwater. In de volksbuurten haalde men drinkwater uit de grachten (waar in eerste instantie dus ook alle ontlasting ingegooid werd) en bij de verschillende waterpompen in de stad. Het water wat uit deze pompen kwam was meestal niet echt geschikt om te drinken. Het was een bron van infectieziekten als tyfus en cholera.
De verbeteringen vanuit de overheid zijn terug te zien in een overzicht van de opeenvolgende wetten:
1851| Gemeente wet: verantwoordelijkheid voor volksgezondheid ligt bij gemeente
1854| Armenwet: armen nog altijd afhankelijk van liefdadigheid
1865| Gezondheidswetten: geneeskundig staatstoezicht (allen universitaire artsen mogen uitoefenen)
1900-1910| Start grootschalige aanleg landelijk elektriciteit netwerk
1900| Invoering leerplicht wet, kunnen moeten van hun 6 t/m hun 12e naar school.
1901| Invoering woningwet,
1901| Gezondheidswet: greep centrale overheid krachtiger, gezondheidscommissies
1906| Aanleg eerste rioolstelsel in Nederland
1912| Nieuwe Armenwet: geneeskundige armenzorg gemeentelijke aangelegenheid
1913| Verordening op Keuring van Eet en Drinkwaren en voorschriften op de Melkverkoop
1919| Warenwet
1920-29| De meeste stedelijke gebieden waren aangesloten op waterleidingen
1930-1940 | Grootschalig aanleggen rioolstelsel volksbuurten
1950| De pil voor anticonceptie (meer invloed op het aantal kinderen)
1957| Waterleidingwet (het water dat uit de kraam altijd schoon en gezond)
Bronnen:
Koninkrijk vol Sloppen – Auke van der Woud
Meer weten? Het Schip Amsterdam / Volksbuurtmuseum Utrecht